Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Corona: straf van God of sleept hij ons juist hierdoorheen?

Extreme actualiteiten zoals de coronacrisis doen menig christen naar een goddelijk perspectief smachten. De vraag die dat bij Jasper oproept: is het opperwezen vanuit zichzelf op alle sores betrokken of frommelen wíj hem ertussen?

Deel:

Het pedagogisch klimaat is er wel naar, moet ik zeggen. Kinderen straffen is passé. Ik ben er ook geen groot voorstander van, maar helemaal zonder corrigerende noot zal het ook wel niks worden, is mijn hypothese. Daar krijgen we de eerste signalen trouwens al van terug. Prinsjes en prinsesjes die hun hele leven in de koets van vader en moeder zijn voortgereden, gaan heel de wereld bij elkaar huilen als ze na hun eerste sollicitatie niet worden aangenomen

Weinig anders is het natuurlijk met God de Vader zijn lieve kinderen. Die zijn de laatste vijftig jaar weer heel ondeugend geweest, en ze konden maar hun gangetje gaan. Ze dumpten hun afval in de oceanen, spoten de lucht vol met giftige zooi, hakten oerwouden omver en stonden ondertussen elkaar naar het leven. Maar toen was er pats corona. 

Wat heeft God ermee te maken?

Straf van God, krijste iemand. Hoe kom je d’r bij, brieste een ander. Om zalvend te vervolgen: God draagt ons hier doorheen. 

Ik zat over deze beide meningen, die je wel elkaars tegenpolen mag noemen, de afgelopen weken een beetje na te denken. De logica van een straffende God kon ik na verloop van tijd enigszins volgen. Mensenkinderen stout, mensenkinderen billenkoek. Een beetje passé, schreven we al, maar het is te begrijpen, nietwaar. 

Wat ik veel minder goed kon volgen: deze uitleg eerst afschrijven als infantiele nonsens en daarna gaan ouwehoeren over dat God ons hier doorheen gaat slepen. Het klinkt op het eerste gezicht heel sympathiek natuurlijk. Want hoe krankzinnig ben je wanneer je corona als een straf van God duidt. Hebben wij soms in zijn raadsbesluiten gekeken? Nou dan. Maar hoe kun je vervolgens wél stellig beweren dat God ons in die hele coronatoestand nabij is?

Selectief en slordig

In mijn beleving gaat er een nogal gespleten opperwezen schuil achter deze denktrant. De eerste versie van God laat het allemaal gebeuren. De tweede versie sjouwt ons erdoor. Die tweede blijkt dus ergens toe in staat; daaruit volgt logischerwijs dat die eerste ook iets zou kunnen, maar het tegendeel blijkt: hij zit lethargisch in een hoekje te bekijken hoe er 300K and counting van zijn lieve kinderen nogal ongezellig sterven. 

Een beetje selectief mogen we het ook wel noemen. Het trammetje klingelt, de kikker kwaakt, meneer Jansen doet zijn behoefte – en we hebben het nergens over. Maar dan lopen de dingen wat ongelukkig samen en hoppakee, daar trekken God en de hele santenkraam uit de kast.

Behalve selectief oogt de ‘God-is-ons-in-corona-nabij’-duiding ook wel een tikje slordig. Namelijk: voor een deel distantieert ze zich laatdunkend van het antropomorfe Godje dat zich aan onze al te menselijke pedagogiek van straf en beloning ook maar iets gelegen zou laten liggen. Voor een ander deel grijpt ze datzelfde antropomorfe Godje stevig bij de kladden: Hij zal ons als een vader troosten.

Behoefte aan een goddelijk perspectief

De christelijke coronaduidingen van voorbije weken legden weer eens prachtig bloot hoe heftige actualiteiten de kennelijke behoefte aan goddelijk perspectief oprispen. Veel zicht op dat perspectief echter brachten ze me niet.

Voor een frisse kijk op de relatie God & actualiteit zou ik willen voorstellen dat hij er in eerste instantie niets mee te maken heeft. Want waar trekken we anders de grens? Valt die haar nu met of zonder zijn wil van mijn hoofd? Laten we er, volwassen als we zijn, maar van uitgaan dat God zich er niet heel erg druk om maakt. En de boom die door de bliksem wordt getroffen dan? En als zo’n bliksem tien mensen doodt? En de gruwelen in Syrië? En corona…? Zie je, nee, dan moeten we consequent zijn: daar staat God simpelweg buiten. 

Verlangen naar Iets Groters

Nou ja, hier wordt het interessant. Want een haar meer of minder (of het moet al te gek worden), daar liggen we niet wakker van. Maar als het leed ons een maatje te groot wordt, dan gaan we toch aan onze kop krabben. ‘Er zit Iets Groters achter.’ Of: ‘Wat het ook is, Iets Groters gaat ons hier doorheen sleuren.’ Wat mij betreft zijn beide uitkomsten (en alles wat zich ertussenin beweegt) in deze tweede instantie prima. We hebben immers – overigens niet alleen bij rampen, evenzeer bij groot geluk – behoefte aan Iets Groters. Gewoon om de hele troep aan op te hangen. 

Zelf ervoer ik het bij het overlijden van geliefden en de geboorte van kinderen. Als die beide mysteries niet meer betekenden dan de respectievelijke afbraak of samensmelting van een klomp cellen, dan had mijn bestaan op dat ogenblik toch ook weinig zin. Ik verlangde er op zulke momenten naar dat er Iets Groters zou zijn, om dat volstrekt biologische ten minste van enige betekenis te kunnen voorzien.

Uit die behoefte, die zo ten voeten uit menselijk is, werd ooit God geboren. Uit die behoefte wordt hij in onze verbeelding telkens opnieuw geboren. Bij de een als een boeman met coronastrafpakket, bij de ander als een donzig knuffelbeertje. Het is maar hoe we hem hebben willen.

Geschreven door

Jasper van den Bovenkamp

--:--