Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Job: ‘Leg de waarheid niet op, maar leef het uit’

Deel:

Job ontmoette jaren geleden een oude studiegenoot, die dominee was geworden. Toen wist hij nog niet dat deze ontmoeting zijn definitie van het begrip waarheid op z’n kop zou zetten, waardoor hij de waarde van geloven terugvond.

In april 2012 deed ik voor Dagblad van het Noorden verslag van de Nacht van de Filosofie in Groningen. Op het programma zag ik een bekende naam: Wouter Slob. In de jaren negentig volgden we samen colleges bij geschiedfilosoof Frank Ankersmit aan de Rijksuniversiteit Groningen. En nu was hij dominee te Zuidlaren, filosoof en bijzonder hoogleraar protestantse kerk, theologie en cultuur, las ik in het programmaboekje.

De vorm van de ziel

Dat jaar stond de ziel centraal tijdens de Maand van de Filosofie en Slob zou in Groningen een wijsgerige preek houden over het onderwerp. Onder invloed van de neurobiologische hausse, aangezwengeld door wetenschappers als Dick Swaab en Victor Lamme, werd het bestaan van de ziel destijds ernstig in twijfel getrokken. Dat gebeurt nog steeds, gestuurd door het modernistisch-wetenschappelijke denkkader waarbinnen de discussie veelal plaatsvindt.

“Ik vond het een prachtige preek, al begreep ik er niet veel van.”

Wouter Slob begon zijn wijsgerige preek met te stellen dat het eigenlijk een non-discussie is. Hij zei: ‘Anders dan filosofen vaak denken is ’bestaan’ niet per se een betekenisvolle kwaliteit als het om de ziel gaat.’ Daarom sprak hij niet óver de ziel, maar ván de ziel. ‘De ziel’, zei hij, ‘is de levensadem die principieel geen bezit is, maar gekregen moet worden.’ De ziel, luidde zijn boodschap, krijgt vorm in de relatie met de ander.

Ik vond het een prachtige preek, al begreep ik er niet veel van. Hij was heel anders dan de preken die ik kende uit de kerk van mijn jeugd. Ik nam me voor om, als de gelegenheid zich voordeed, Wouter Slob eens te interviewen over zijn theologische denkbeelden.

Een jaar later was het zover. Pasen kwam eraan en dat was een mooie aanleiding. Het resultaat was een verhaal over de betekenis van Jezus’ kruisiging en opstanding in tijden van Facebook en consumentisme. Opnieuw was ik enthousiast en opnieuw leken de nuances van Wouters verhaal mij te ontglippen. Zo vond ik zijn opmerkingen over ‘waar zijn’ en ‘waar maken’ als twee verschillende gestalten van waarheid heuse eyeopeners. Maar ik betwijfelde of ik het allemaal wel echt begreep.

Zijn betoog was weliswaar heel concreet, maar had in de details een hoog abstractieniveau, waarbij een andere logica leek te gelden dan ik gewend was. Nou is Wouter Slob als filosoof gespecialiseerd in de logica, dus zo raar was dat niet. Maar blijkbaar was ik zelf meer gehersenspoeld door de gangbare wetenschappelijke waarheidstheorieën dan ik me realiseerde.

Mijn manier van denken

Mijn religieuze achtergrond speelde me daarbij parten. Ik ben opgegroeid met het idee dat de Bijbel van kaft tot kaft letterlijk waar is. Dus als er stond dat Methusalem 969 jaar was geworden dan was dat ook zo. En de evolutietheorie kon niet kloppen, want uit de Bijbel was af te leiden dat de aarde pas 6000 jaar bestond. Geloven stond voor mij heel lang gelijk aan dit soort literalisme, waarin voor twijfel geen plek was. Ik kon er niks mee.

Toen ik me (eindelijk) realiseerde dat dit soort religieuze opvattingen – waarbij alles wat in de Bijbel staat als feitelijk en wetenschappelijk waar wordt beschouwd – eigenlijk betrekkelijk recent zijn en nauw verwant aan de modernistische manier van denken, hervond ik de waarde van geloven.

De gesprekken die ik met Wouter voerde, ook na het interview over de betekenis van Pasen (we hadden namelijk het plan opgevat om samen een boekje te maken), waren daarbij van groot belang.

Ik leerde veel over mijn eigen denken, zoals de achtergronden van dat objectieve waarheidsidee. Dat na de Reformatie de waarheid geen vanzelfsprekend gegeven meer was, zoals in het premoderne denken waarin de waarheid door de paus werd uitgesproken. Dat de filosofische zoektocht naar een objectieve waarheid en een eenduidige logica – speerpunten van de modernistische filosofie – denkers vervolgens eeuwenlang zou bezighouden. En dat onze manier van denken daar nog steeds voor een groot deel door wordt bepaald, op alle niveaus.

Relationele waarheid

En, misschien wel het belangrijkste inzicht, dat het modernistische project feitelijk mislukt is, ook al zijn er nog steeds velen die stug blijven volharden in het ideaalbeeld van een universeel geldige logica. Maar ook dat veel gelovigen nog steeds opgesloten zitten in hun overtuiging van een objectief vaststelbare waarheid, die keerzijde van de modernistische medaille, die onder meer in het theïsme gestalte krijgt.

“Bij relationele waarheid staat de dialoog met de ander centraal.”

Een veel productievere benadering, leerde ik, is het meer postmoderne, relationele waarheidsbegrip. Dat is iets heel anders dan het relativistische waarheidsbegrip dat doorgaans aan het postmoderne denken wordt gekoppeld en waarin elke waarheid inwisselbaar is voor een andere, volgens het principe van anything goes.

Bij relationele waarheid staat de dialoog met de ander centraal. Het is geen beschrijving van iets, maar iets waarvan jij denkt dat het waar is en waar je vervolgens je verantwoordelijkheid voor neemt.

Zo’n waarheid verplicht je die te verdedigen. Of je stelt hem bij omdat je je laat overtuigen door een ander. Daarbij gaat het dus niet om het volharden in je eigen gelijk, maar om een ander te overtuigen van jouw waarheid, of overtuigd te worden door die waarheid van een ander. ‘Waarheid heeft dan dus de functie dat het de aanvaarding van die verantwoordelijkheid markeert’, vertelde Wouter. ‘Als jij zegt: ‘Ja, dat is waar, je hebt gelijk’, dan zeg je: “Dat is wat ik opneem in mijn cognitieve set en daar zal ik voor staan.”’

Niet opleggen, maar gestalte geven

Zo werkt het natuurlijk in de praktijk ook in de wetenschap, waar de waarheid voortdurend verschuift door nieuwe inzichten. Maar vooral in de godsdienst is dit een vruchtbaar waarheidsbeginsel. Zoals Wouter het in een van onze gesprekken beschreef: ‘Een gevolg ervan is een sterke nadruk op getuigenis: “Dit is wat ik geloof.” En vervolgens moet je proberen uit te leggen wat je eraan hebt en wat een ander eraan kan hebben.’

Die waarheid leg je een ander dus niet op, maar probeer je in je geleefde leven gestalte te geven. Daarbij gaat het dus niet om een objectieve waarheid of de juiste leer, maar om iets heel concreets en actiefs: het waar maken van de liefde van Christus, hoe moeilijk dat ook is. Het goede doen, je naaste helpen, je vijand liefhebben – de ander en niet jezelf centraal stellen in je handelen.

In zo’n meer intellectuele, filosofische en tegelijk heel praktische invulling van geloof is volop ruimte voor alle kennistheoretische twijfel die mij na het verlies van het geloof van mijn jeugd was bekropen. Maar de denkomslag die het vereist blijft lastig, althans voor mij.

Ik blijk ernstig vastgeroest aan het modernistische wereldbeeld. Ik klamp me tegen wil en dank – want ik weet inmiddels echt beter – hardnekkig vast aan het ‘waar zijn’. Misschien doe ik dat wel omdat dat ‘waar maken’ me zo slecht afgaat.

Het is een godslasterlijke misvatting die moeilijk is uit te roeien. Denkkaders openbreken, je eigen gelijk ter discussie stellen, overgave en loslaten (vooral dat), vind ik lastig. Het behoeft oefening en herhaling: de blijde boodschap moet er nog steeds worden ingeramd. Althans bij mij.


Job van Schaik (52) woont in Groningen en werkt op de cultuurredactie van Dagblad van het Noorden. Hij groeide op in de Vergadering van Gelovigen, maar nam op z’n 17e afscheid van God en van het geloof. Sinds een tijdje bezoekt hij met zijn vriendin regelmatig de eredienst in de Laarkerk in Zuidlaren (PKN). Voor Lazarus doet hij verslag van zijn zoektocht.

Geschreven door

Job van Schaik

--:--