Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Zo ruim je het christendom op – leve de paradox

Deel:

Geert Jan mijmert verder over het boek God, iets of niets van Taede A. Smedes. Prachtig vindt hij de nieuwe wegen die het boek opent. Toch mist hij iets. Waarom ziet Smedes de paradox van de postmoderne orthodoxie over het hoofd?

Het boek God, iets of niets? van Taede A. Smedes verdient het door veel mensen gelezen te worden. Het is goed geschreven en het zet de gedachten van een aantal actuele denkers over God en geloven helder op een rij. Alleen al daarom is het handig om in de buurt te hebben.

Maar Smedes doet meer dan de de boel op een rijtje zetten. Hij heeft een betoog gecomponeerd dat pleit voor een nieuwe omgang met het onderscheid tussen geloof en ongeloof.

Zoals ik in de vorige post al meldde, doet hij dit door de contouren van een post-theïstisch denken te schetsen. Smedes laat twee dingen zien:

  1. Niet iedere atheïst die zichzelf zo noemt is a-religieus;
  2. De rol van het theïsme lijkt steeds meer te zijn uitgespeeld.

Daarom probeert Smedes oude tegenstellingen op te ruimen. Het genuanceerde beeld dat in dit boek ontstaat, schept voor de lezer een inspirerende ruimte om tot eigen gedachten te komen over zijn of haar plaats in het religieuze landschap. Smedes ziet in dit debat bijna niemand over het hoofd. Hij heeft het naast ‘post-theïsten’ over ‘nieuwe atheïsten’, ‘religieuze atheïsten’ en ‘religieuze naturalisten’.

Het post-theïstische wereldbeeld dat de schrijver zichzelf toe-eigent, is geïnspireerd door denkers als Friedrich Schleiermacher, Paul Tillich en Cornelis Verhoeven. Daarin past niet langer een persoonlijke God die gescheiden leeft van onze werkelijkheid. Geen God die vanuit een soort ‘extra verdieping’ bovenop onze wereld regeert en ingrijpt. In plaats daarvan komen begrippen als de ‘dieptedimensie’ van een non-duale werkelijkheid centraal te staan.

Het suizen van een zachte stilte

Transcendentie betekent voor Smedes niet langer de verwijzing naar die bovenwereld, maar naar zoiets als ‘transcendente immanentie’. Daarmee bedoelt hij de dingen die de menselijke kennis overstijgen, maar die tegelijk in het hier en nu gezocht moet worden. Hij schrijft: ‘En wat we zoeken, is het suizen van een zachte stilte dat zich verbergt achter en via onze beelden ervan en ons spreken erover.’ (p. 274).  Het hanteren van het begrip ‘god’ is daardoor niet meer noodzakelijk. Geloven krijgt de betekenis die in het Engelse faith weerklinkt: vertrouwen. In plaats van ‘geloven in’, belief. Vertrouwen op dat wat zich in die onzegbare dimensie aandient.

Veel in deze visie spreekt mij aan, omdat het ingaat tegen de evangelisch-orthodoxe traditie. Die is namelijk geworden tot een vorm van theïsme die zich vooral afzet tegen het verlichtingsdenken, ondanks haar universele en tijdloze pretenties. Daardoor neemt ze qua thema’s en stijl de agenda van de Verlichting over. Het evangelisch-orthodoxe christendom gaat om vragen als: Bestaat God objectief? Is de opstanding te bewijzen? Wanneer grijpt God concreet in? Vragen naar het wat. Hierdoor heeft de belief-kant van geloven de overhand gekregen. Wat geloof je precies? Waar baseer je dat op? Vragen die steeds meer in het luchtledige landen. Ze zijn in de praktijk van veel gelovigen niet zo belangrijk.

Wat ik jammer vind, is dat in Smedes’ overzicht een aantal vormen van postmodern en post-theïstisch christendom ontbreken. Opmerkelijk genoeg noemt een aantal van die frisse gelovigen zich opnieuw orthodox. Ik snap wel dat een boek als dit nooit volledig kan zijn, maar dat net deze denkers ontbreken is, misschien geen toeval. Smedes is bezig om alles en iedereen ‘rond een lege plek’ te verzamelen. De meeste nieuwe orthodoxen hebben veel met de unieke plek van Jezus Christus. Dat kan een party killer zijn op een feestje rond universeel geduide begrippen als Liefde en Compassie – want zo leeg is die plek van Smedes ook weer niet.

Want de waarheid is een persoon

Wie zijn die nieuwe orthodoxen? Mensen als Jason Mahn, Rob Bell, Peter Rollins en John Millbank. Onderling vertonen ze grote verschillen. Wat hen samenbrengt, is hun overwinning van het versleten geloofsbegrip door terug te gaan naar de christelijke wortels. Belangrijk voor deze denkers is het paradoxale waarheidsbegrip. Je kunt de waarheid niet vatten in eenduidige uitspraken over hoe de wereld in elkaar steekt, want de waarheid is een persoon. De paradox is: de waarheid is iemand die zich nooit liet vangen in een helder begrippenkader.

Veel van die nieuwe orthodoxen laten zich beïnvloeden door – je zag het bijna niet aankomen – Søren Kierkegaard. In een volgend blog wil ik weer wat meer van Kierkegaard zelf delen. Ik hoop duidelijker te maken dat door die paradox serieus te nemen, je meer recht doet aan een aantal problemen die Smedes laat liggen. Door te denken in het spoor van Kierkegaard, wordt concreet waarom het ‘universele vertrouwen in het universele’ – waar Smedes van getuigt en voor pleit – moeilijk in praktijk te brengen is.

Christendom als teken van tegenspraak

Veel van wat Kierkegaard kan bijdragen aan een postmoderne orthodoxie, is te lezen in Oefening in christendom, een boek uit 1850. Om het lage Kierkegaard-gehalte in deze post enigszins goed te maken, ter afsluiting een lang citaat uit dat boek:

De Godmens is het teken van tegenspraak, en waarom? Omdat hij, antwoordt de Schrift, de gedachten van het hart openbaar zal maken. Heeft dan al dat moderne over de speculatieve eenheid van God en mens, alles wat het Christendom alleen maar als een leer beschouwt: heeft het ook maar de geringste overeenkomst met het christelijke? Neen, in het moderne gaat alles zo gesmeerd, is het allemaal rechttoe rechtaan gemaakt – en het christelijke is: het teken van tegenspraak, dat de gedachten van het hart openbaar maakt. De Godmens is een enkele mens – niet een fantastische eenheid die nooit geëxisteerd heeft dan sub specie aeterni. En hij is alles eerder dan een docent, die direct doceert voor woordenkramers, of voor snelschrijvers paragrafen dicteert. Hij doet precies het tegenovergestelde, hij maakt de gedachten van het hart openbaar. O, het is zo prettig om toehoorder en naschrijver te zijn, als alles helemaal direct gaat: de heren toehoorders en schrijvers mogen wel oppassen – het zijn namelijk de gedachten van hun hart die openbaar gemaakt zullen worden.

En dit kan alleen het teken van tegenspraak zijn: het vestigt de aandacht op zichzelf, en dan toont het een tegenspraak. Er is iets wat ervoor zorgt dat je het niet kunt laten om ernaar te kijken – en kijk, terwijl je kijkt, kijk je als in een spiegel, je krijgt jezelf te zien. Hij, die het teken van tegenspraak is, kijkt, terwijl jij staart in die tegenspraak, zomaar in je hart. Een tegenspraak die direct tegenover een mens geplaatst is – en als men hem dan zover krijgt om ernaar te kijken blijkt het een spiegel: terwijl hij een oordeel uitspreekt, zal openbaar worden wat er in hem woont. Het is een raadsel; maar doordat hij raadt, komt aan het licht wat er in hemzelf woont, door de manier waarop hij raadt. De tegenspraak plaatst hem voor een keuze, en doordat hij kiest, en door wát hij kiest, wordt hijzelf openbaar.

Geschreven door

Geert Jan Blanken

--:--