Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Tomáš Halík: 'Waar deugen dan alle vroomheid, theologie, kerk en geloof nog voor?'

In zijn boek 'Niet zonder hoop' vertelt de Tjechische priester Tomáš Halík over zijn zoektocht naar hoop voor vandaag. In dit gedeelte vertelt hij hoe hij hoop nodig had om te kunnen blijven geloven.

Deel:

Voor mij was de grootste beproeving van mijn geloof misschien wel een zekere mate van teleurstelling in de kerk en over de kerk in de tijd kort na 1989, het jaar van de omwenteling. ‘Objectief gezien’ was het bepaald niet het ergste wat mij ooit in mijn leven is overkomen, maar het was wel het pijnlijkste, omdat het van een onverwachte kant kwam. Als ik terugblik, vormde deze crisis voor mij het einde van het tweede en het begin van het derde hoofdstuk van mijn geloofsgeschiedenis.

Ik ben geboren in een omgeving waarin er sprake was van een totale desinteresse ten opzichte van religie. Deze desinteresse bestond uit een mengeling van een vanzelfsprekend atheïsme, een beleefd agnosticisme en een onverschilligheid ten opzichte van metafysische vragen.

Eerste vorm van geloof 

In de tijd waarin ik opgroeide, werd in mij de eerste vorm van geloof geboren, een onbestemd ‘filosofisch geloof’, het resultaat van postpuberale metafysische overpeinzingen, een amateuristische studie van de filosofie en een fundamenteel verzet tegen het verplichte staatsatheïsme dat ons door de school en de alomtegenwoordige propaganda voor het regime werd opgelegd. Ik wist toen nog niet zo precies dat mijn ‘God van de filosofen’ heel veel gemeen zou blijken te hebben met wat zich ergens ver bij mij vandaan in de kerken afspeelde. Ik had een intuïtieve sympathie voor de wereld van de kerk, zoals voor alles wat door de communisten werd veroordeeld, maar ze vormde niet mijn wereld.

Oprechte getuigen 

De tweede fase van mijn bekering was de ontmoeting met een aantal priesters die grote persoonlijkheden waren. Hun karakters, hun spiritualiteit en theologie waren meestal gerijpt in de gevangenissen waaruit zij nog maar kort daarvoor waren vrijgelaten, na vele jaren gevangenschap (het gaat om de tijd vlak voor de Praagse Lente in 1968).

Ik leerde een gedecimeerde kerk kennen, vervolgd, van alle macht en alle mogelijke bezittingen beroofd, maar sterk vanwege de oprechtheid van de getuigen, die in het vuur waren beproefd. Ik begon haar te geloven en heb haar lief gekregen. De kerk, deze gestalte van de kerk zoals ik die leerde kennen, speelde toen een grote rol in mijn geloof.

Hoewel ik eronder leed dat een hele reeks van vragen niet bevredigend werd beantwoord, gold voor mij het principe ecclesia supplet. Dat wil zeggen: als deze kerk iets beweert, vertrouw ik op haar eerlijkheid en oprechtheid, vertrouw ik op de ervaring van haar heiligen en mystici, op de wijsheid van de grote theologen, in het werk van wie ik langzaam maar zeker begon door te dringen. In deze atmosfeer kwam ik tot mijn besluit priester te worden.

Priester in de illegaliteit 

Dit geloof voedde mij in de jaren waarin mijn werk als priester in de illegaliteit riskant en vaak zeer avontuurlijk was. Hoopte ik dat ik ooit de vrijheid van de kerk zou mogen beleven? Als ik terugkijk op die periode, kan ik op deze vraag geen antwoord vinden, hoewel ik daarvoor wel mijn best gedaan heb. Mijn verstand, dat vasthield aan een realistisch pessimisme (het communisme zal er voor altijd zijn), lag overhoop met mijn verlangen dat hoopte op een onwaarschijnlijke verandering ten goede en met mijn intuïtie, die zei dat dit ging gebeuren. Zoals vaak het geval is, gaf de geschiedenis de intuïtie gelijk tegenover de ‘rationele’ afweging: het communisme is gevallen. We hebben de schokkende ervaring van een wonder meegemaakt en het duizelde ons van louter vrijheid.

Teleurstelling in en over de kerk 

Juist toen raakte ik echter in wat misschien wel de grootste crisis van mijn leven was: de grote teleurstelling in de kerk en over de kerk. Dat waarin veel idealistische kandidaten voor het priesterschap misschien al op het seminarie leren berusten, daarmee kreeg ik pas op middelbare leeftijd te maken en omdat de kerk een grote rol speelde in mijn geloofswereld, schudde deze hele wereld een zekere tijd op zijn grondvesten.

Ik wil de lezer niet vermoeien met een uitvoerige beschrijving van dat waarom het toen ging. Aan de ene kant stelde ik verbaasd vast dat veel katholieken, onder wie een flink aantal priesters, die diepe persoonlijke oprechtheid pijnlijk bleken te missen, terwijl ik die priesters die mij in mijn geloof hadden versterkt en mij in mijn priesterschap hebben begeleid juist daarom zozeer had gerespecteerd. Het leek mij dat het kleine schip van de Tsjechische Katholieke Kerk, zodra het de open wateren van de vrijheid opvoer, in veel opzichten de verkeerde kant uit ging en dat mijn pogingen om luid te schreeuwen en te waarschuwen tevergeefs waren.

Alleen het eigen- en groepsbelang

Ten derde was ik pijnlijk verrast door het feit dat ik in de houding van bepaalde vertegenwoordigers van de kerk (de toenmalige leiding van de theologische faculteit) dezelfde eigenschappen herkende die mij in de communistische apparatsjiks zo hadden afgestoten, van die zelfverzekerde mensen die zich in het ‘bezit van de waarheid’ waanden en die onder de dekmantel van dienstbaarheid aan een ‘heilige zaak’, volstrekt meedogenloos alleen hun persoonlijke belangen of de belangen van hun groep verdedigden.
Het ergste van alles was echter de wetenschap dat er deze keer geen menselijke wilde dieren tegenover mij stonden, zoals in het geval van de communistische functionarissen, maar dat er onder hen ongetwijfeld ook gelovige, vrome, ‘in de Schrift onderlegde’ mensen waren die goedwillend handelden, maar voor wie deze hele katholieke uitrusting desondanks niet hielp om zich anders te gedragen dan iedere totalitaire macht die op iemand stuit die afwijkt van hun levensbeschouwelijke visie. Waar deugen dan alle vroomheid, theologie, kerk en geloof nog voor? Dat was voor mij toen de prangendste vraag.

Walvis van God 

Achteraf gezien is mij toen geen kwaad overkomen, integendeel. Ik weet nu dat de eerbiedwaardige functionarissen van de theologische faculteit toen slechts de walvis van God waren, die mij op betrouwbare en wonderbaarlijke manier in plaats van naar Tarsis naar Nineve bracht – zoals het bekende zeemonster ooit de verwarde Jona – ook al moet ik hen daarbij behoorlijk zwaar op de maag hebben gelegen.

Deze ervaring heb ik vaak gehad, evenals vele anderen. Degenen die ons de meeste schade willen berokkenen, brengen ons in werkelijkheid vaak het meeste voordeel. Wat ons pijn doet en waartegen wij ons verzetten, betekent in werkelijkheid vaak slechts een verplaatsing van de plaats waar we echt niet horen naar de plaats waar God ons werkelijk nodig heeft en hebben wil. (Bovendien ben ik me er nu van bewust dat ik toen niet alleen een onschuldig slachtoffer was, maar dat ik met mijn gebrek aan ervaring, mijn naïeve ijver en mijn ongeduld zelf ook heb bijgedragen aan de escalatie van deze problemen.)

Ik ben me er nu van bewust dat mijn toenmalige dramatische afscheid van de theologische faculteit waarschijnlijk niet alleen de gelukkigste wissel in mijn academische loopbaan is geweest, maar ook een waardevolle ervaring in mijn geloofsleven inhield. Het lijkt erop dat schijnbare nederlagen en een oneerlijke behandeling ons vaak veel meer verrijken dan wanneer onze oppervlakkige en vaak banale verwachtingen in vervulling gaan, onder voorwaarde dat we bereid zijn ze te aanvaarden en ze weten te verwerken.

Toen werd het donker 

In ieder geval heb ik toen niet gezien wat ik nu na bijna twee decennia wel duidelijk zie. Het was toen donker. Achteraf kan ik zien dat er in die tijd twee grote gevaren op de loer lagen, twee verleidingen waarvoor waarschijnlijk nogal wat teleurgestelde gelovigen (en vooral priesters) in een vergelijkbare situatie bezwijken: God, het geloof en de kerk beledigd de rug toekeren (op dergelijke momenten worden vele hartstochtelijke atheïsten, antiklerikalen of notoire ‘kerkelijke dissidenten’ geboren) of zich van buiten aanpassen en feitelijk een cynische geloofsprofessional worden, die het ‘geloofsambacht’ beoefent.

Ben ik zowel daarvoor als daarna in de kerk niet tal van dergelijke ‘religieuze beroepsbeoefenaars’ tegengekomen, bij wie ik op bepaalde momenten een slechts met moeite onderdrukte wrok en jaloezie herkende, zodra ze een uitdrukking van een werkelijk levend en oprecht geloof tegenkwamen, dat ze zelf alleen nog maar voorwendden? Ben ik in de kerk en daarbuiten geen verbitterde critici van alles en iedereen tegenkomen, die in veel opzichten gelijk hebben, maar bij wie de waarheid een waarheid zonder liefde en zonder vreugde is, zonder innerlijk vrij te zijn van dat kwaad dat hen in werkelijkheid zó betoverd heeft en gebonden houdt dat de waarheid van hun woorden niet langer de waarheid is?

Ik ontving toen de gave om in deze beproeving (en God zij dank ook in een reeks soortgelijke beproevingen die hierop volgden) trouw te blijven aan het geloof, aan de kerk en aan mijn priesterambt, maar ik begon dat toen wel anders op te vatten. Vooral één ding heeft toen voorkomen dat ik mijn geloof kwijtraakte: de ontmoeting met de theologie en de spiritualiteit van de mystici van de ‘donkere nacht’. In de wereld van mijn geloof kwam een grote verandering tot stand: de plaats van de verloren gegane zekerheden werd ingenomen door de hoop. Daarmee begon het derde bedrijf van mijn geloofsgeschiedenis.

Win een exemplaar! 

afbeelding
afbeelding.

Niet zonder hoop, religieuze crisis als kans van Tomáš Halík is een boek over de zoektocht naar hoop voor vandaag. Hij schreef het boek al in 2009, maar nu is het voor het eerst vertaald in het Nederlands. Het boek kost € 19,99. Meer info vind je hier.

We mogen 3 exemplaren van het boek weggeven! Wil jij er 1? Mail dan naar redactie@lazarus.nl en vertel waarom we jou een exemplaar moeten sturen. Dit kan tot 5 december 2019. 

--:--